De publieke dood
Bart de Graaff, Martin van Amerongen, Lennart Nijgh: er vielen weer vele bekenden te betreuren dit jaar. Maar waar de een het in de media met een korte vermelding moest stellen, werden voor de ander pagina's en zendtijd vrijgemaakt....
Hoeveel krantenregels is een mensenleven waard?Meestal niet één, maar voor wie stervende is én bekend, staan de kolommen open. Ook dit jaar zijn ons weer bekende namen ontvallen: bierbrouwer Freddy Heineken, politicus Gerrit Brokx, schrijvers Adriaan Morriën en Jan de Hartog, fotograaf Paul Huf, journalist Martin van Amerongen en nog een aantal. Passend werden zij herdacht met enkele kolommen tekst en soms nog een uitgebreider 'achtergrondje' op pagina 11.Maar ook binnen het toonaangevende deel der natie is de een zijn dood meer waard dan de ander. De schokkende moord op Pim Fortuyn en de wettelijk voorgeschreven aandacht voor de dood van prins Claus zijn hors categorie. Maar daarbuiten mocht geen van de overledenen dit jaar op zoveel media-aandacht rekenen als BNN-man Bart de Graaff en schrijver, columnist en verzamelaar Boudewijn Büch. Afgemeten aan de in memoriams kreeg hun heengaan de proportie van nationale rampen.Waarin zit hem het verschil? Aan de overledenen zelf ligt het niet. De postume aandacht die zij ontvingen zegt niets over hen, maar alles over het publiek en de media. Het vorige decennium leek er even een trendje te ontstaan rond het thema publieke dood. Ex-Fokkertopman Frans Swarttouw zag in 1997 zijn levenseinde naderen en belde Paul Witteman voor een laatste, exclusief, interview waarin beiden nog eenmaal terugkeken op het turbulente leven van de zakenman. 'Het Laatste Interview' - het is onder journalisten een begerenswaardig wapenfeit, al blijkt het vaak pas achteraf om het laatste interview te gaan.'Stuntsterven', betitelde Kees Fens het fenomeen. Onlosmakelijk verbonden met de media: 'Zou Swarttouw nog geleefd hebben', vroeg Esther Bijlo zich destijds in Trouw af, 'als Paul Witteman drie dagen voor de zelfgekozen dood van de ondernemer geen tijd had gehad?'Schrijver/journalist en kunsthandelaar Adriaan Venema maakte enkele jaren daarvoor van zijn zelfgekozen dood een media-event. Zijn weloverwogen daad ('Dit besluit heb ik in wezen zo'n dertig jaar geleden genomen') kon kennelijk niet zonder publicitaire uitvaartbegeleiding. Aan Ischa Meijer gaf hij zijn laatste interview, dat enkele dagen na zijn dood in Het Parool werd afgedrukt. Ook had hij zijn memoires al geschreven, ter publicatie na zijn dood. Veelzeggende regels uit het voorwoord van zijn Verleden Tijd: 'Ik realiseer me dat er momenten zullen komen, later, als ik er niet meer ben, dat er in de beoordeling van wat ik gedaan heb vragen zullen komen. Die vragen kan ik dan niet meer beantwoorden.'Als het al niet naar zelfoverschatting neigt, verraadt het op zijn minst de onverdraagzaamheid van de gedachte dat met zijn dood zijn publieke rol zou zijn uitgespeeld. Dit soort media-sterven kan bijna niet anders worden uitgelegd dan als pogingen om het eigen bestaan postuum van meer gewicht te voorzien.In 1989 hoorde journalist Ton Oostveen van de dokter dat hij longkanker had en niet lang meer te leven had. Van zijn laatste maanden maakte hij samen met zijn vrouw een uiteindelijk 28-delig feuilleton in weekblad Panorama. Een treurige stervensgeschiedenis mocht het niet worden, schreef hij vooraf, evenmin als het verslag van een sloop of eenvoudigweg zijn memoires. 'Als ik ga vechten voor kwaliteit in mijn laatste maanden en daarvan nog verslag doe ook, dan is dat omdat ik als de meeste journalisten zoveel heb gepubliceerd wat ik voor waar hield, dat ik nu ook wil publiceren wat ik, in het zicht van het graf, zou willen schrappen dan wel bewaren.'De trend van het zelfgeregiseerde media-sterven lijkt weer weggeëbt. Maar daarmee is de dood niet uit de media verdwenen. In relatief korte tijd heeft Nederland de collectieve rouw ontdekt: de publieke rouw, bijna equivalent van media-rouw.De publieke dood scoort. Ton Oostveen ontving van zijn lezers al stapels post. Het interview met Witteman werd destijds gewaardeerd met het hoge cijfer 8,0. De begrafenis van Lady Di, rechtstreeks op televisie uitgezonden over de hele wereld, legde ook in Nederland het openbare leven zo goed als plat. Toen Erica Reijmerink, vriendin van Boudewijn Büch, de dag na diens overlijden het hoe en wat rond zijn dood uit de doeken deed in Barend & Van Dorp, werd zij de volgende dag gebeld door een der presentatoren die verheugd meedeelde dat de uitzending door 1,8 miljoen mensen was bekeken.Waar vroeger dood en verdriet waren voorbehouden aan de beslotenheid van de eigen kring, zijn ze nu door toedoen van de media alom aanwezig. De afgelopen jaren zagen we op televisie niet alleen afscheidsinterviews met bekende terminalen, maar ook documentaires van IKON en EO over opgegeven patiënten die hun euthanasie tot in detail lieten filmen. De dood is publiek geworden.Volslagen onbekenden worden inmiddels herdacht met stille tochten: een beetje bekende dode is op condoleancesites goed voor duizenden digitale boodschappen, meestal rechtstreeks gericht aan de overledene zelf.Begrafenisrituelen rond bekende mensen lopen uit op massale happenings, zie de begrafenissen van Ischa Meijer, Hell's Angel Sam Klepper, It-eigenaar Manfred Langer, popster Herman Brood en bovenal natuurlijk Pim Fortuyn.'Roem verandert personen in personages in andermans leven', zo omschreef Connie Palmen het in I.M., de eerste 'roman' die zij aan de overleden Ischa Meijer wijdde (en die het succes ongetwijfeld grotendeels te danken heeft aan de bekende, publieke hoofdpersonen).Het is vooral de televisie geweest die 'beroemdheden' zoveel dichterbij heeft gebracht. Zo dicht in het dagelijks leven van velen, dat zij het gevoel hebben diegene daadwerkelijk gekend te hebben, waardoor ze het overlijden van de 'sterren' ook als persoonlijk verlies lijken op te vatten.Zou het heengaan van Boudewijn Büch net zoveel media-aandacht hebben gekregen indien hij de laatste jaren niet op televisie te zien was geweest? Het is moeilijk te zeggen, maar tekenend is het overlijden in dezelfde week als Büch van tekstschrijver en dichter Lennaert Nijgh. Eenzaam en teruggetrokken levend op een boot te Haarlem, weinig charismatisch en zelden op tv - en dus niet twee avonden lang herdenkingen in Barend & Van Dorp, geen opening van het televisiejournaal, geen 'publiek rouwmoment' in het West-Indisch Huis, alleen wat reguliere stukjes in de kranten. Geen kwaad woord over de betreurde Büch, maar het is evident dat Nijgh ('de Bredero van onze tijd', aldus Elsbeth Etty in NRC Handelsblad) voor de Nederlandse (volks)-cultuur minstens zoveel, zo niet veel meer meer heeft betekend dan Büch.Enig charisma is noodzakelijk om als publieke dode te worden beweend. Charisma vergroot immers de toegang tot de televisiewereld, en daaruit vloeit de volgende wet van het In Memoriam; hoe nauwer de afstand tot de mediawereld, hoe uitvoeriger de aandacht voor de dood.Hoe publieker de figuur op het moment van overlijden, des te langer het In Memoriam. In het huidige tijdperk is aanwezigheid op televisie daarbij doorslaggevend. Bart de Graaff, Sylvia Millecam, in een verder verleden presentator Willem Ruis en nog langer geleden schrijver Godfried Bomans: de massale aandacht voor hun overlijden stoelde - soms deels, soms vrijwel geheel - op hun tv-aanwezigheid.Overigens ook op iets anders: hun te vroege (en vaak onverwachte) overlijden. Het is cynisch, maar waar: sterven op het juiste moment is een zegen voor de postume erkenning - elke kans op een latere mislukking is immers uitgesloten. Over presentator Willem Ruis (gestorven in 1986) is nu zelfs een biografie in voorbereiding, iets wat hem ongetwijfeld niet ten deel was gevallen wanneer hij niet op het hoogtepunt van zijn carrière was heengegaan, maar op hoge leeftijd enigszins sukkelend en als uitgebluste tv-persoon de vergetelheid in was gedreven.Anderen regisseerden zelf hun In Memoriam, in een poging de eigen dood van betekenis te voorzien. Opmerkelijk veel journalisten legden hun laatste levensfase vast op film of foto. Fotograaf Ed van der Elsken, de journalisten Feike Salverda (RTL) en Dirk Kuin (Opsporing Verzocht), deden in beeld uitvoerig verslag van hun laatste maanden. Martin van Amerongen maakte zijn ongeneeslijke ziekte wereldkundig in zijn wekelijkse commentaarrubriek in De Groene Amsterdammer en liet zich in zijn laatste maanden een aantal malen interviewen.De sprong van Herman Brood van het Hilton-hotel, vorig jaar, werd door menigeen als 'moedig' omschreven. De zanger, kunstenaar en levenslange junk, die - ver vóór de Osbournes, Pfaffs en Curry's - zei dat hij het liefst 24 uur per dag televisiecamera's in zijn nabijheid had, is zich met die daad ongetwijfeld bewust geweest van de media-aandacht die hij op zich vestigde door van het hoteldak te springen in plaats van zich te bedienen van 'rustiger' methodes om uit het leven te stappen.De omgang van de media met de publieke dood kent nog een bij-effect. We hebben het over de 'vrienden' van de overledene en hun onvermijdelijke drang om in die hoedanigheid naar buiten te treden. Want ook dat is publiek: de vriendschap met een bekende dode, publiekelijk beleden in een kennelijke behoefte 'erbij te horen' of - wie zal het zeggen - enige roem van de overledene te laten afstralen op zichzelf.In het geval van Büch was de race in de media snel gelopen: op de bewuste zondagavond verscheen Nelleke Noordervliet in het NOS-Journaal, Max Pam deed NRC Handelsblad en HP/De Tijd, Theo van Gogh schreef 'als vriend' het omslagverhaal in Nieuwe Revu en Theodor Holman maakte overuren: hij presenteerde zich die week op diverse plaatsen als vriend van Büch, mocht in Barend & Van Dorp zelfs onbeschaamd betogen hoezeer hijzelf en Büch eigenlijk op elkaar leken en mocht diezelfde week als bewonderaar ook nog Lennart Nijgh uitluiden. Frits Barend en Henk van Dorp hadden hun eigen podium, waarop zij maar liefst twee uitzendingen brachten geheel in het teken van hun wekelijkse tafelgast. Zelfs de rijstfabrikant pikte een graantje mee van deze publieke dode: in een rouwadvertentie werd Büch geprezen voor de reclamespotjes waarin de schrijver liet zien hoe groot en droog hun rijstkorrel wel was.Het is ook in die kringen nog wel even wennen, die nieuwe rouwcultus. Zo uitte Nelleke Noordervliet in haar column in deze krant haar bedenkingen jegens het publieke rouwbetoon voor Boudewijn Büch. Bij het West-Indisch Huis maakte zij rechtsomkeert na het zien van de cameraploegen. 'Ik kijk vol verwondering naar het Nederlandse volk, dat zich nauwelijks meer kan beheersen in de jacht op en het uiten van gevoelens', schreef ze. Alsof zij niet zelf als eerste in het NOS-Journaal optrad om de overledene te betreuren, waar zij net zo goed had kunnen kiezen voor stilte en individueel beleden rouw.Met eeuwige roem heeft dit alles niets te maken. Wie kent bijvoorbeeld nog de schrijver Jan Arends? Zijn markante persoonlijkheid en opvallende media-optredens maakten hem tot een gekende figuur in de journalistiek en de grachtengordel. Zijn zelfmoord in 1974 leverde dan ook een ware stroom van columns en artikelen op van deze of gene 'vriend' die, zoals Gerrit Komrij later schreef, 'om het hardst gaat roepen dat hij hem altijd al een belangrijk artiest vond'. Het mocht niet baten: er is geen middelbare scholier meer die ooit van de schrijver heeft gehoord, laat staan dat zijn boeken nog gelezen worden.Het meest geëerd wordt degene die in zijn leven het vaakst of het hevigst in de media verscheen - dat hebben de sterfgevallen van afgelopen jaar opnieuw bewezen. Met wat ijdelheid en zelfzuchtigheid valt een golfje aandacht rond het eigen sterven nog wel te regisseren, maar, zoals Jeroen Brouwers schrijft in zijn boek De laatste deur: 'Met dood, al dan niet door zelfmoord, is niets te koop, ook geen postume roem die langer duurt dan een paar dagen'.